Volledige Werken deel 20 verschenen. Eerste van vier delen met Ongebundeld werk
18 september 2020

Deel 20 van de Volledige Werken is het eerste van vier delen met On­gebundeld werk van Willem Frederik Hermans. De bijdragen die in dit deel zijn bijeengebracht verschenen oorspronkelijk tussen fe­bruari 1934 (het autobiografische ‘Midwinterblazen’) en april 1952 (een aanvulling bij een stukje van Harry Mulisch rondom de rechtszaak naar aanleiding van Ik heb altijd gelijk). Een klein deel van deze teksten betreft verhalen, gedichten, opstellen en varia die Hermans als leerling van het Barlaeus-gymnasium in de schoolkrant Suum Cuique publiceerde. Dat jeugdwerk vond een voorlo­pig eindpunt met de publicatie van het korte verhaal ‘En toch… was de machine goed’ in het Algemeen Handelsblad aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.

Hermans’ exemplaar van het Algemeen Handelsblad van 6 april 1940 en het kladtyposcript van het verhaal onder de oorspronkelijke titel ‘Uitvinder’.

Tijdens de bezetting schreef Hermans onder meer een roman en een aan­tal novellen, maar deze bleven vooralsnog in portefeuille; wel ver­schenen er clandestien gedichten in een ondergronds tijdschrift en in een in eigen beheer uitgebracht bundeltje, Kussen door een rag van woorden (1944).

Na de bevrijding volgde een creatieve periode met vooral in 1946 en 1947 een groot aantal publicaties in diver­se kranten en tijdschriften. Een klein deel daarvan werd later her­drukt, voornamelijk poëzie en proza: gedichten werden gebundeld in Horror Coeli en andere gedichten (1946) en Hypnodrome (1948), verhalen en novellen in Moedwil en misverstand (1948), Paranoia (1953) en Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957). Een deel van het scheppend proza had al bij verschijning de status van voorpublicatie, zoals de romanfragmenten of ‑hoofd­stukken van Conserve (1947), De tranen der acacia’s (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951). Het grootste gedeelte van Hermans’ productie in de tweede helft van de jaren veertig en het begin van de jaren vijf­tig bestond evenwel uit essays, recensies en andere beschouwende teksten die Hermans publiceerde in tijdschriften als De Baanbreker, Criterium, Litterair Paspoort, Vrij Nederland en Podium, teksten die hij nooit zou herbundelen, maar waarmee hij zich een reputatie verwierf van talentvol én gevreesd auteur, teksten die in Deel 20 van de Volledige Werken voor het eerst in boekvorm verschijnen.

Bij het Ongebundeld werk, 1934-1952 vallen, naast de schoolkrantstukken, een viertal kernen aan te wijzen: deels bewonderende maar deels ook kritische stukken over geca­noniseerde auteurs als Slauerhoff, Multatuli, Du Perron en Van Schendel; recensies waarin Hermans zijn affiniteit met en waardering voor collega-auteurs en kunstenaars als Leo Vroman, Ger Lange­weg en Gerard van het Reve liet blijken; polemisch getoonzette be­sprekingen waarin literatuur die hem tegenstond aan ‘snerpende’ kritiek werd onderworpen, en algemenere stukken over cultuur, li­teratuur en schrijverschap, zoals ‘“Leven voor de literatuur”’ en ‘Pornografie en de publieke opinie’. Enigszins apart hiervan staan Hermans’ besprekingen van buitenlandse literatuur en van de ac­tuele ontwikkelingen in kunst en samenleving (met ook veel aandacht voor het Franse existentialisme).

De komende periode verschijnen nog drie delen met Ongebundeld werk. Deel 21 bestrijkt de periode van april 1952 tot en met Hermans’ column ‘Droeve tijding’ van 14 april 1979, waarmee hij afscheid nam van Het Parool. Deel 22 bevat publicaties uit de jaren 1979 tot (ca.) eind 1987, met vooral veel stukken uit Nieuwsnet, NRC Handelsblad en Elsevier. Ook Deel 23 bevat voornamelijk langere stukken uit NRC Handelsblad en Elsevier, en sluit af met enkele teksten uit 1995, het jaar waarin Hermans overleed.

Deel 20 van de Volledige Werken van Hermans, uitgegeven door De Bezige Bij in samenwerking met het Willem Frederik Hermans instituut verscheen begin september 2020. De Volledige Werken worden vervaardigd door het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Editeurs van dit deel zijn Peter Kegel, Bram Oostveen en Marc van Zoggel.


Naar boven