Hermans : zijn tijd, zijn werk, zijn leven

Hans van Straten, Rudi van der Paardt, Jo Daan, Wim van der Beek, Wim Berkelaar, Erik de Smedt, Filip Devos, G.F.H. Raat, Tonnie Luiken, Arjen Fortuin
,
Hermans : zijn tijd, zijn werk, zijn leven
In:
AspektSoesterberg , 1999 (606 p.)
Vorm:
Monografie/Biografisch
illustraties:
ill.
Trefwoord(en):
Hermans, Willem Frederik

Annotatie(s):
Los bijgevoegd: Fotobijlage (12 p.).

P. 557-563 Nawoord; p. 564-569 Bijlage A: Korte parafrase van de vier Klondyke-thrillers; p. 570-574 Bijlage B: Een markante horoscoop; p. 575-593 Noten; p. 595-606 Personenregister.

Doop van een biografie: [verslag van de presentatie op 12 maart 1999 in Boekhandel Comenius te Naarden-Vesting], door Tonnie Luiken. In: Sterfboek 2: een verzameling artikelen over Willem Frederik Hermans; onder red. van Tonnie Luiken. Speciaal nr. van: WFH-verzamelkrant: (1999) 23-30, 27-28.

Reacties: Hansiana. In: Hermans-magazine 8 (1998-1999) 31 (juni 1999), p. 67-70; 32 (september 1999), p. 120-121; 9 (1999-2000) 33 (december 1999), p. 26-27; W.F. Hermans en zijn zuster Corrie: een bijstelling, door Jo Daan. In: Biogr. bull.: 9 (1999) 3, 263-267.

Noten bij een biografie, door Wim van der Beek. In: Sterfboek 2: een verzameling artikelen over Willem Frederik Hermans; onder red. van Tonnie Luiken. Speciaal nr. van: WFH-verzamelkrant: (1999) 23-30, 221-231.

Recensies door: Arjen Fortuin in: Biogr. bull. 9 (1999) 2, p. 112-121; Erik de Smedt in: Leesidee (Antwerp.): 5 (1999) 3 (april), p. 179-180; anonymus in: Boekenpost (Veendam): 7 (1999) 4 (mei-juni), p. 14-15; Filip Devos in: Poëziekrant 23 (1999) 5 (september-oktober), p. 41; Wim Berkelaar in: Vooys 17 (1999) 3-4 (december), p. 30-37; G.F.H. Raat in: Literatuur 17 (2000) 2 (maart-april), p. 116-117; Rudi van der Paardt in: Ons erfdeel 43 (2000) 2 (maart-april), p. 276-277.

Samenvatting:
De eerste en tot nu toe enige biografie van Willem Frederik Hermans begint met een Waarschuwing van de biograaf. Hij benadrukt dat het boek niet alleen geschreven is voor hartstochtelijke Hermanslezers, die de werken van hun auteur meestal uit het hoofd kennen. Van Straten heeft uittreksels, kort samengevatte intriges van romans, novellen en toneelstukken toegevoegd en daarbij vooral gedacht aan jonge, soms nog schoolgaande lezers. En af en toe heeft Van Straten tussen vierkante haken een krasse blunder gesignaleerd die aan de blik van de schrijver is ontsnapt. Voorbeelden van dergelijke blunders vindt men aan het begin van Onder professoren en het slot van Uit talloos veel miljoenen, als ook op verscheidene plaatsen in De donkere kamer van Damokles. De plot van Au pair berust volgens Van Straten zelfs geheel op een juridische misgreep. De biografie zelf is chronologisch opgezet en verdeeld in 13 hoofdstukken. De eerste zin luidt: “De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte. Hij kwam ter wereld in een gezin met een tiran van een vader. Een kleine, snel opvliegende man met een snor als een heksenbezem.” In zijn Nawoord behandelt Van Straten uiteenlopende onderwerpen als twee interviews door hemzelf met Hermans uit 1962 en het verzet van Emmy Hermans tegen publicatie daarvan, het roken van Hermans, diens mening over surrealisme, Weinreb en Renate Rubinstein, zijn laatste vijanden en het ontbreken van succes in het buitenland. In Bijlage A volgt nog een korte parafrase van de vier Klondyke-thrillers, getiteld Misdaad stelt de wet, De leproos van Molokaï, Moord aan de noordpool en De demon van ivoor. Bijlage B bevat een horoscoop van Hermans, door Van Straten getekend op 9 januari 1964. Hermans heeft de horoscoop nooit gezien, hij wilde niets weten van astrologie, en ook Van Straten zelf twijfelt aan de waarde van de astrologie. In het Hermans-magazine is uitgebreid aandacht besteed aan de biografie. In een kritische rubriek, getiteld Hansiana, die zich over een aantal afleveringen (van 8 (1998-1999) 31 (juni 1999), 32 (sep 1999) tot ( (1999-2000) 33 (dec 1999) uitstrekt, wordt de biografie onderzocht op (het ontbreken van) bronvermeldingen. Passages uit het Hermans-magazine zijn regelmatig overgenomen zonder bronvermelding (De kleine Hans, 1-27) maar Van Straten begrijpt blijkens zijn reactie niets van de kritiek (De kleine Hans, 28-36). Jo Daan doet (in Biografie bulletin: 9 (1999) 3, 263-267) een poging het beeld bij te stellen van Corrie Hermans, de zuster van Willem Frederik Hermans, die zij zelf heeft gekend. Zij schrijft dat niet duidelijk is of Van Straten Corrie ontmoet heeft. Bovendien schreef Van Straten haar dat Corrie hem niet interesseerde. Daarom is het waarschijnlijk, meent ze, dat de uitspraken over Corrie afkomstig zijn van Hermans zelf, misschien ook uit het literaire werk. De auteur mocht zijn zuster niet en heeft een deels onwaar beeld van haar opgeroepen dat Daan wil corrigeren. Zij noemt het boek van Van Straten niet de enige publicatie die van Corrie een ongeloofwaardig beeld geeft. Zo schrijft Hans Renders in het Parool van 13-3-1999 dat volgens Tonnie Luiken uit archieven zou blijken dat Corrie briljant was en dat ze een weinig innemend uiterlijk had. Dat laatste is absoluut niet waar, van het eerste heeft Daan niet zoveel gemerkt maar dat kan het gevolg zijn van Corrie’s bescheidenheid. “Lees romans van mannen als Hermans als romans en geloof ze niet op hun woord”, is het advies van Jo Daan. Het beeld dat hij gaf, was zijn beeld van de waarheid, maar toch had hij dit de nagedachtenis van Corrie niet mogen aandoen. Arnold Heumakers constateert in NRC Handelsblad van 12-3-1999 dat Van Straten, die geen inzage heeft gekregen in de nagelaten papieren van de in 1995 overleden schrijver en er blijkens een interview (in het Hermans-magazine: 8 (1998-1999) 29 (dec 1998) 20) bijna trots op is heel die nagelaten papperasserij van Wim niet te hebben gebruikt, hiervan niets in het boek zelf vermeld. Een degelijke verantwoording ontbreekt. En waarom Van Straten niet citeert uit de meer dan honderd brieven van Hermans die hij ontvangen zegt te hebben, is een raadsel. Het is wel mogelijk een biografie te schrijven zonder brieven, dagboeken en manuscripten, maar dan had het een andere biografie moeten worden. Dan zou Hermans’ werk niet alleen via samenvattingen en parafrases ter sprake moeten komen, maar juist moeten worden geanalyseerd en op basis van zo’n analyse moeten worden ingevoegd in het levensverhaal. Van Straten komt echter niet verder dan hier en daar een feitelijke overeenkomst tussen werk en biografie aan te wijzen. Je hoeft, meent Heumakers, niet zo ver te gaan als Oek de Jong die in zijn Kellendonk-lezing bijna het hele werk van Hermans reduceert tot diens neurotische ‘Familienroman’ [zie NIWI-samenvatting], maar Van Straten, die schrijft alsof Freud niet bestaan heeft, lijkt zich de vraag naar het verband tussen leven en werk niet eens gesteld te hebben. Een goede biografie is een markant portret, maar met deze biograaf heeft Hermans het niet getroffen. De beste hoofdstukken zijn die waarin niet veel meer dan een oppervlakkige blik is vereist, met name de literair-politieke perikelen in de jaren veertig en vijftig. Van Straten, die in 1951 korte tijd redactiesecretaris van Podium was, kan hier bovendien uit eigen herinnering putten. In deze hoofdstukken is de tekst nog coherent, in latere hoofdstukken heeft Van Straten het kennelijk opgegeven zelfs maar naar coherentie te streven. Heumakers noemt het een trap na voor de rationalist Hermans dat aan het einde diens horoscoop is afgedrukt. Van Stratens biografie is hoogstens een bouwdoos vol losse onderdelen, zonder handleiding, zo meent Heumakers. In het Biografie bulletin (9 (1999) 2, 112-121) begint Arjen Fortuin met de beschrijving van de foto van Van Straten die is opgenomen in de fotobijlage bij de biografie, genomen door zijn zoon, waarop hij juichend de laatste hand legt aan zijn biografie. Net als bij zijn Multatulibiografie (Multatuli, van blanke radja tot bedelman. Amsterdam, 1995) was Van Straten de eerste biograaf: met voorsprong aan de finish. Van Straten wilde het boek zelf geen biografie noemen, zo zegt hij in een vraaggesprek in Trouw, een volgens Fortuin bitter noodzakelijke verdediging tegen recenserend Nederland. Behalve Heumakers in NRC Handelsblad waren dat onder anderen Aleid Truijens in De Volkskrant (biografie mist selectie, ordening en synthes), Ton Anbeek in Vrij Nederland (de auteur is knippend, plakkend en keuvelend niet aan de interessante kwesties van de paradoxale persoonlijkheid Hermans toegekomen). Het is gemakzuchtige kritiek, zo meent Fortuin, omdat de recensenten hadden kunnen weten dat het net zo’n boek zou worden als dat over Hendrik Nicolaas Werkman en over Multatuli. Van Straten heeft nu eenmaal een broertje dood aan al te uitputtend onderzoek, ingewikkelde theorieën en aan analyse in het algemeen, zo stelt Fortuin. Van Straten was jarenlang bevriend met Hermans en beschikt over een uitstekend geheugen. Niets stond hem dus in de weg om aan de hand van herinneringen, het werk van Hermans en een grote hoeveelheid secundaire literatuur een boek te gaan schrijven. Na twee jaar was hij klaar: de biograaf is tevreden en de recensenten zijn ontevreden. Volgens Fortuin leggen de laatsten de verkeerde, wetenschappelijk-biografische maatstaven aan bij de beoordeling van een boek dat slechts onderhoudend Hermans’ levensverhaal wil vertellen, maar toch hebben ze geen ongelijk met hun beweringen. Want voor wie een gedegen en serieuze biografie verwacht, is ‘Hermans’ door een gebrek aan systeem en de overvloed aan anekdotiek een bezoeking. Van Straten kan goed vertellen, is vast heel gezellig in de kroeg, maar heeft ook de argumentatiekracht die bij een dergelijke gelegenheid past. Fortuin noemt als voorbeeld van dat laatste Van Stratens verklaring van het gedrag van zus Corrie en haar relatie met haar neef Pieter Blind. Zowel bronnengebruik als redenering zijn curieus. Toch is het eerste deel van het boek beter dan de rest, over Hermans’ jeugd schrijft hij overtuigend, al zijn de feiten niet nieuw. Ook de hoofdstukken over de eerste moeizame jaren van Hermans in literair Nederland noemt Fortuin interessant. Van Straten laat als biograaf geen relletje ongemerkt voorbij gaan en dat komt in dit deel van het boek goed uit. Eind jaren vijftig verliest de biograaf zijn held uit het oog en in de biografie verdwijnt geleidelijk Hermans achter de affaires en een niet aflatende stroom boekuittreksels waarbij Van Straten de auteur hier en daar op een potsierlijke manier op een onnauwkeurigheid betrapt. De kracht van het boek ligt in het eerste deel, maar zodra de anekdotist er het zwijgen toe doet, blijkt er geen biograaf meer te zijn. En net als in zijn boek over Multatuli heeft Van Straten niet geprobeerd duidelijk te maken waarom de hoofdpersoon de moeite van de biografie waard is. Daardoor wordt iedere anekdote, iedere mening en iedere zin in het boek uiteindelijk triviaal, concludeert Fortuin. Erik de Smedt schrijft in Leesidee (5 (1999) 3 (apr) 179-180) dat journalist Hans van Straten een enorme hoeveelheid feiten bij elkaar brengt, maar opvallend voorzichtig blijft met verklaringen over wat zijn ‘enfant terrible’ eigenlijk bezielde. Van Straten is niet uit op psychologische verklaringen, hij houdt zich liever aan de feiten, veel feiten. Deze terughoudendheid belet dat hij in de val loopt van het psychologisch reductionisme, meent De Smedt, ook al rekenen enkele critici Van Straten zijn gebrek aan uitdieping van Hermans’ verborgen dromen en verlangens zwaar aan. Maar, meent De Smedt, wie belangstelt in Hermans’ drijfveren kan al heel wat vinden in de talrijke en openhartige interviews die hij heeft gegeven (gebundeld in ‘Scheppend nihilisme: interviews met Willem Frederik Hermans; samengest. door Frans A. Janssen. Amsterdam, 1979). De talloze navertelde boeken noemt De Smedt niet de boeiendste gedeelten in deze biografie. Hij vindt het ook jammer dat de biograaf de dwarsverbanden tussen tijd en oeuvre niet systematischer heeft toegelicht. “Het slalommen tussen onthullingsjournalistiek, receptiegeschiedenis, anekdoten en literaire schandaalkroniek is vaak niet bevorderlijk voor de samenhang in deze biografie.” De recensent noemt het boek een schatkamer (soms ook een vergaarbak) vol feitenmateriaal over een intrigerend man, een belangwekkend maar onvolledig stuk Nederlandse mentaliteitsgeschiedenis, een gedegen kroniek van het naoorlogse literaire leven, een vlot geschreven verzameling anekdotes. “In afwachting van een échte biografie, die weinigen onder ons na 2045 – het moment dat het archief van Hermans openbaar wordt - zullen kunnen lezen, en van een geautoriseerde biografie, die wellicht een hagiografie wordt, is het een boek dat elke Hermans-liefhebber (en wie het worden kan) toch niet ongelezen kan laten. Daarvoor bevat het – ondanks zijn onbenulligheden en vlakke compositie – genoeg boeiend materiaal om de persoon achter het werk te leren kennen.” Bovendien wijst het de weg naar een oeuvre dat alle kleinheid overwonnen heeft, besluit De Smedt. In de Poëziekrant (23(1999) 5 (sep-okt) 41) stelt Filip Devos dat de biografie over een man die bij leven al meer dan een legende was, uitermate vlot en aangenaam leest, soms zelfs als een schelmenroman. Wim Berkelaar constateert (Vooys: 17 (1999) 3-4 (dec) 30-37) dat het Van Straten niet heeft geholpen dat hij tenminste de eerste biografie van Hermans schreef; de critici vielen massaal over hem heen De beste kritiek kwam volgens Berkelaar van Hans Renders in Het Parool van 12 maart 1999. Deze schreef dat Van Straten beter een boek had kunnen schrijven onder de titel ‘Mijn belevenissen met WFH’. Hij had dan gewoon kunnen zeggen: zo herinner ik het me, en als het niet waar is, dan moet de biograaf het maar rechtzetten. Berkelaar denkt dat Van Straten dat niet heeft gedaan door zijn ingewikkelde relatie met Hermans. Ze leerden elkaar begin jaren vijftig kennen, hadden een goede verstandhouding en geregeld contact, bezochten literaire bijeenkomsten en lieten de kinderen bij elkaar logeren. Het was Van Straten die Hermans aanraadde zijn polemieken in eigen beheer uit te geven. Het werd een reeks die zou uitgroeien tot Mandarijnen op zwavelzuur. Begin jaren negentig kwam een einde aan de vriendschap, volgens Van Straten omdat Emmy Hermans niet gediend zou zijn van een door Van Straten samengestelde bloemlezing erotische poëzie. Berkelaar meent dat ook Hermans’ minachting voor de journalistiek en verschil in literatuuropvatting hieraan hebben bijgedragen. Van Straten bewondert Hermans als een van de grootste naoorlogse Nederlandse schrijvers, maar Hermans’ kijk op literatuur is hem vreemd. Van Stratens voorkeur gaat uit naar het egodocument, naar de mens achter de kunstenaar. Dit blijkt ook uit zijn levensbeschrijvingen van Werkman en Multatuli. Voor beiden – en ook voor Hermans – geldt dat ze een turbulent leven leidden dat minstens zozeer de aandacht trok als hun werk. Van Straten zoekt de vent, Hermans de vorm. Van de bestrijding van de Forum-erfenis (de vent boven de vorm) maakte Hermans zijn literair program. Het verbaast Berkelaar dat Van Straten en Hermans bevriend raakten, gezien hun verschil in literatuuropvatting. Hermans ging zelfs in op het voorstel van Van Straten om een serie vraaggesprekken te voeren, waarin gesproken zou moeten worden over Hermans’ leven en schrijverschap. Dat was in 1962. De biografie van Van Straten is bepaald geen hagiografie geworden, hij spreekt zuinig over Hermans’ werk. Bovendien is hij niet geïnteresseerd in de studies van Hermans-exegeten als Donald Betlem, Frans A. Janssen en Wilbert Smulders. Dit blijkt uit zijn bespreking van De donkere kamer van Damokles, waarbij hij hun analyses de revue laat passeren om vervolgens te concluderen: “Maar als alle theorieën tegen elkaar wegvallen, wat blijft er dan over? Een speurdersroman met een dramatische afloop, meer niet.” Berkelaar noemt dit een onthutsend eenvoudige gedachte, al mocht wellicht van Van Straten niet anders worden verwacht. De eerste hoofdstukken van de biografie noemt Berkelaar boeiend, met name de beschrijvingen van de oorlogsjaren van de student Hermans en van Hermans’ relatie tot zijn schoonfamilie. Een krachtige typering van Hermans’ drijfveren geeft hij echter niet en vanaf zijn beschrijving van het proces rond Ik heb altijd gelijk (maart 1952) lijkt Van Straten elke poging tot interpretatie van Hermans’ persoonlijkheid te hebben opgegeven. De biografie is daarom een gemiste kans, meent Berkelaar. G.F.H. Raat noemt (Literatuur: 17 (2000) 2 (mrt-apr) 116-117) het afdrukken van de geboortehoroscoop van Hermans aan het eind van de biografie niet alleen merkwaardig, maar ook beledigend omdat Hermans een diepe afkeer had van dit soort wichelarij. Heumakers had het in zijn recensie al omschreven als ‘een trap na’. Van Straten heeft weinig nieuws te melden en volstaat met het chronologisch ordenen van de beschikbare gegevens. De wijze waarop het levensverhaal wordt verteld noemt Raat primitief. Van Straten heeft geen greep op zijn onderwerp, geen heldere visie. Dit is te herleiden tot een gebrek aan afstand van de biograaf tot de gebiografeerde, meent Raat, die verder spreekt van een tantaliserende oppervlakkigheid. De in de titel aangekondigde behandeling van Hermans’ tijd ontbreekt bijna geheel en de ook aangekondigde behandeling van zijn werk behoort tot de deprimerendste bladzijden van het boek: slechte uittreksels en pietluttigheden waar het de signalering van aangekondigde ‘krasse blunders’ van Hermans betreft. Minderwaardige prietpraat, een slonzige stijl, een biografie leeg aan inhoud, meent Raat. ‘Een festival van fouten’ luidt de titel van de bespreking van Rudi van der Paardt (Ons erfdeel: 43 (2000) 2 (mrt-apr) 276-277). Van der Paardt schetst de omstandigheid waarin Van Straten zijn biografie moest schrijven, namelijk zonder toegang tot het grote archief van Hermans die per testament had laten bepalen dat het archief pas in 2045 geopend mocht worden. Van Straten kende Hermans goed, had eerder biografieën geschreven en twee vraaggesprekken met Hermans uitgegeven (Ze zullen eikels zaaien op mijn graf (1995)), waarin Hermans interessante dingen zegt over zijn relatie tot zijn zuster en tot zijn ouders. Dat boekje is veelal positief besproken. Over Van Stratens biografie van Hermans kan dat niet gezegd worden. Hans Warrens bleek in zijn bespreking in de Provinciale Zeeuwse Courant van 26 maart 1999 één van de zeer weinigen die waardering hadden voor dit werkstuk. Warren vond dat Van Straten veel werk had verzet, dat ook heel kundig had gedaan en bovendien al die Hermans-bewonderaars uit de academische hoek die zo graag geleerd doen over hun auteur, in hun hemd had gezet met zijn pijlsnelle productie. Ton Anbeek zette de toon met zijn bespreking in Vrij Nederland van 13 maart 1999 en al zijn bezwaren keerden bij andere besprekers terug: slechte stijl, geen compositie, samenvattingen maar geen interpretaties, geen beeld van de receptie van Hermans’ werk en geen visie van Hermans’ persoon. Van der Paardt vindt dat iets te bars. Van Straten kan wel een verhaal vertellen, zoals blijkt uit zijn beschrijving van de sinistere sfeer in Hermans’ ouderlijk huis, de vermakelijk beschreven ruzies en prachtige begin- en eindzinnen van de biografie “De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte” en “Zijn as werd niet verstrooid boven zee, maar op het eigen terrein van het crematorium”. Daar vindt Van der Paardt niets mis mee, en evenmin is hij het eens met de bewering dat Van Straten geen echte visie heeft op Hermans, gezien de ruime aandacht die Van Straten wijdt aan psychologische verklaringen van de handelwijze van de vaak “onmogelijke kerel” die Hermans toch was. Van der Paardts bezwaren zijn van andere aard: in de eerste plaats teveel aantoonbare fouten en het ontbreken van een index met verwijzingen naar titels uit Hermans’ oeuvre. Zijn tweede bezwaar is dat de biografie mede door de tientallen fouten niet het standaardwerk voor Hermans-lezers is geworden dat het in principe had kunnen zijn. En daaraan was nu juist wel behoefte, want er bestaan uitstekende studies over bepaalde werken van Hermans: proefschriften over De donkere kamer van Damokles en de verhalenbundel Paranoia, kleine studies over Nooit meer slapen en de puur autobiografische verhalen van Hermans, diverse essaybundels (bijvoorbeeld van Oversteegen en Kaleis), maar er is geen samenvattend werk, met een kritische bibliografie voor verdere lectuur. Die had Van Straten volgens Van der Paardt in ieder geval kunnen en moeten leveren. Nu stelt de biografie teleur en voegt weinig toe aan wat iedere liefhebber al in de kast heeft staan. Bij een tweede, sterk verbeterde druk, zou hij flink wat kunnen schrappen: diverse anekdotes, de storende samenvattingen en een hele serie opmerkingen over gebrek aan logica en andere inkonsekwenties die Van Straten in Hermans’ werk meent gevonden te hebben. Dat zou een tweede druk van 400 pagina’s opleveren, voor een eerste biografie en samenvattend overzicht ruim voldoende, meent Van der Paardt.
 
Naar boven